
Jeugd
De 18-jarige Gezinus Detmer Hubbeling, geboren op 6 november 1921 in Rolde, woont bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog samen met zijn ouders aan de Van Zuijlen van Nijeveltstraat 72 in Wassenaar. Hij volgt een HBS-opleiding in Den Haag, maar mist regelmatig lessen omdat hij voor zijn chronisch zieke moeder moet zorgen en zijn zus op een kweekschool in Arnhem is. Op 13 juli 1942 wordt zijn vader, die als arts werkzaam is, door de Sicherheitspolizei opgepakt op verzoek van NSB’ers uit Wassenaar die vinden dat zij door hem ‘onbehoorlijk’ behandeld zijn; hij wordt als gijzelaar geïnterneerd in St. Michielsgestel.
Gezinus ontvangt herhaaldelijk oproepen van het arbeidsbureau om zich te melden voor werk in de regio Den Haag, onder andere op vliegveld Ypenburg. Om dit te vermijden, verhuist hij naar een oom in Assen, waar hij zijn hbs-b opleiding kan afronden. In december 1943 slaagt hij op 22-jarige leeftijd voor zijn eindexamen. Ondertussen blijven de oproepen van het arbeidsbureau in Wassenaar onbeantwoord. Zijn moeder vertelt hem dat de SD-politie samen met een NSB’er aan de deur is geweest en dat hij zich moet melden bij de Ortscommandant in Wassenaar. Dit is voor Gezinus het moment om te proberen naar Engeland te vluchten.
Op weg naar Engeland
Op 27 maart 1944 nemen Gezinus en zijn vriend Hugo Wilmar de trein naar Eindhoven. Ze hebben van hun vriend Hans Dinkelman, die in de Regentesselaan 129 in Den Haag woont, een aantal adressen in België en Frankrijk gekregen waar ze kunnen overnachten. Dinkelman heeft eerder zelf geprobeerd naar Engeland uit te wijken, maar keerde in Bordeaux huiswaarts. Met de bus reizen ze naar Budel, waar ze te voet de grens met België passeren. In het dorp Bree nemen ze de tram naar Hasselt en vervolgens de trein naar Brussel. Daar overnachten ze bij een relatie van Wilmars moeder in de Rue Dillens 26.
Op 1 april nemen ze de trein naar Mouseron, waar ze overnachten op een van de adressen (Hoogweg 14) die ze van Dinkelman hebben gekregen. De volgende morgen brengt de trein hen naar Lille en Valenciennes, waar ze overnachten in de Rue Vauboux de Paris, en vervolgens naar Parijs. Na een overnachting in de Rue Neuilly 100 reizen ze per trein door naar Bordeaux, waar ze opnieuw onderdak vinden bij een relatie van Dinkelman.
Op 16 mei zijn ze in Pau, waar ze overnachten bij een dominee die contact heeft met een organisatie die vluchtelingen helpt. In een groepje met twee Fransen trekken ze de Pyreneeën in, waarbij ze overdag in berghutten rusten en ’s nachts hun weg vervolgen. Na vier dagen bereiken ze het dorpje Isaba in Spanje. Daar worden ze door de Spaanse politie gearresteerd en gedurende enkele maanden vastgezet in respectievelijk de gevangenis in Pamplona, het kamp bij Miranda de Ebro en een gevangenis in Madrid. Met hulp van het Nederlandse consulaat mogen ze op 14 augustus ’44 doorreizen naar Gibraltar. Daar steekt Gezinus over naar het Algerijnse Oran; Hugo Wilmar vertrekt per schip richting de Verenigde Staten. Na een verblijf in een kamp van een Brits-Amerikaans leger gaat Gezinus op het schip Eastern Prince naar Engeland, waar hij op 21 oktober arriveert. In Londen noteert zijn ondervrager over hem: ‘Een nette kalme jongen.’
Gezinus volgt in Engeland een opleiding bij de Nederlandse mariniers. Hij is onderscheiden met het Kruis van Verdienste (KB 12-06-1948/31). Op 8 juni 2001 overlijdt hij in Assen. Zijn begrafenis vond plaats op 13 juni in Rolde.
Bron: archief ministerie van Justitie te Londen 1940-’45, inv.nr. 13047
Met dank aan Museum Engelandvaarders, Het Neerlandsch Verzetsmonument, het Nationaal Archief en Bart Rozeboom